Hoe natuurbescherming en energietransitie wél hand in hand kunnen gaan
De ontwikkeling van steeds meer windenergie kan op gespannen voet komen te staan met de bescherming van vogels en vleermuizen. Hoe pak je zo’n groen-groen dilemma aan? Een pakket met aanvullende afspraken tussen Rijk, provincies, projectontwikkelaars van windenergie, een netbeheerder en natuurbeschermingsorganisaties biedt een uitweg. Daarmee ontstaat ruimte om de energietransitie op snelheid te houden en vogels en vleermuizen afdoende te beschermen. Marja van Schie en Ard Hordijk begeleidden dit proces. Zij zagen hoe de betrokken partijen voorbij de organisatie-standpunten keken en vastbesloten waren om oplossingen te vinden.
Windenergie is voor Nederland een belangrijke bron voor duurzame energie, nodig om de klimaatdoelen te halen. Extra windmolens leidt ook tot een uitbreiding van het hoogspanningsnet. Minder CO₂ uitstoot is goed voor het klimaat en voor de natuur. Toch is er een dilemma: vogels en vleermuizen vliegen tegen de wieken en de hoogspanningskabels aan en dat leidt tot slachtoffers. Bovendien kan het plaatsen van windmolens of hoogspanningskabels broed- of fourageergebieden verstoren. Een groen-groen dilemma. Via de wet Natuurbescherming worden kwetsbare soorten beschermd, maar wat als hiermee onbedoeld de transitie naar een duurzame energieopwekking vertraagd of mogelijk zelfs tegengehouden zou worden?
Om dit te voorkomen nam het Rijk het initiatief om samen met provincies, de brancheorganisatie van windontwikkelaars, een netbeheerder en natuurbeschermingsorganisaties tot oplossingen te komen. Naast de wettelijke verplichtingen rondom het voorkomen van de slachtoffers, zijn er aanvullende afspraken gemaakt. Zo kunnen de windmolens stil gezet worden (bijvoorbeeld bij vogeltrek), worden hoogspanningskabels beter zichtbaar gemaakt en wordt er aandacht besteed aan het versterken van kwetsbare soorten vogels en vleermuizen op populatie niveau.
Marja: “Het blijft vervelend, maar bij een grotere populatie is een beperkt aantal slachtoffers minder erg. Windmolenontwikkelaars krijgen praktische handreikingen van natuurbeschermers hoe ze een positieve bijdrage voor soorten in de ontwikkeling van hun project mee kunnen nemen. Zo wordt het gemakkelijker om iets voor kwetsbare soorten te doen.”
Alle partijen aan tafel waren voorstander van de transitie naar duurzame energiebronnen, in dit geval wind. Dat geldt ook voor het transport van de energie, via hoogspanningskabels. De deelnemers vanuit de ministeries van LNV en EZK, de gezamenlijke provincies, de brancheorganisatie van windenergie-ontwikkelaars (NWEA), Vogelbescherming Nederland en Zoogdiervereniging, TenneT en de Natuur en Milieufederaties hebben steeds één gezamenlijk doel voor ogen gehad: windenergie opwekken, liefst in versneld tempo en voorkomen dat kwetsbare soorten vogels en vleermuizen er op achteruit gaan, maar beter nog: dat hun populaties sterker worden.
Marja: “Wij gaan altijd op zoek naar de belangen achter de standpunten. Dat was in dit proces voor sommige partijen heel lastig omdat zij als organisatie al nadrukkelijk een standpunt hadden ingenomen. Ondanks dat het tempo hoog was en het programma in de bijeenkomsten vol, stimuleerden Ard en ik partijen steeds om oprecht naar elkaar te luisteren en door te vragen. Partijen bleken goed in staat om zich in elkaar te verplaatsen. Zo kun je een standpunt wel begrijpen, ook als je het er niet mee eens bent. Vanuit dat wederzijdse begrip ontstond de ruimte voor inhoudelijke oplossingen. De beleidsadviseurs bleken goed in staat hun bestuurders hier in mee te nemen. Ik was daar echt van onder de indruk.”
Naast afspraken over het stilzetten van de molens en markeren van hoogspanningskabels werd er gewerkt aan een fonds voor populatieversterkende maatregelen en onderzoek op nationale schaal. Een bijdrage aan het fonds zou afhankelijk worden van de locatie van de windmolens. Aanvankelijk leek dit voor alle partijen een aantrekkelijke optie. Tegelijkertijd bleek de uitwerking steeds complexer te worden. Marja: “We hebben een eenvoudige simulatie ontworpen en gezamenlijk getoetst of de bedachte route ook het gewenste effect zou hebben. Dat bleek niet het geval. We moesten deze optie loslaten en dat was lastig. Kort na deze tegenvaller raakte de voortgang uit het proces. We moesten deze impasse doorbreken. Het is belangrijk om de procesbegeleiding dan als duo te kunnen doen, er is veel proceskennis nodig om de volgende stap goed te ontwerpen.”
Ard: Om de impasse te doorbreken, hebben we een reflectie-moment georganiseerd waarop we minder de organisatie, maar meer de deelnemers zelf centraal stelden. Dat leidde tot het besluit focus te houden op wat wél uitvoerbaar was. Toen dat uitgesproken was ontstond de gezamenlijke ambitie om méér te doen aan natuurbescherming dan wat we al bereikt hadden. Partijen verwezen zelf naar de afspraak die ze in het begin hadden gemaakt: we streven naar meerwaarde voor de energietransitie én de natuur. Wij als procesbegeleiders zagen dit als bewijs dat we op de goede route zaten, het was het proces van de groep geworden.”
Zo was de simulatie een goede realiteitstoets en bracht het reflectiemoment de creativiteit terug.
De verbindingen tussen de deelnemers en tussen de organisaties zijn door zo’n proces ook sterker geworden. In de uitvoering krijg je altijd te maken met tegenslagen en om die het hoofd te bieden ben je gebaat bij krachtige samenwerkingsrelaties.
De gezamenlijk gemaakte afspraken worden nu vertaald naar een beleidsaanpassing en krijgt een juridische borging voor de vergunningverlening. De partijen trekken deze stap zelf en Marja en Ard springen alleen nog bij als dat nodig is.